HEEMLAND 27 (zomer 2003)
De uitholling van de nationale integriteit
Lost
de kleine natie op ?
Overbevolking
vernielt onze ruimte,
“
Bijna vijf eeuwen van natievorming en een duizendjarige ontwikkeling zijn door de
kabinetten vsn Den Uyl tot en met Kok op een achternamiddag door de gootsteen
gespoeld”, zo besluit met een citaat van wijlen Fortuyn professor Smalhout
zijn zaterdagse column “Nederland is barstensvol” in de
Telegraaf van 31 mei.(1). Smalhout onthutst de lezer met cijfers over de
bebouwing van Nederland, die van ons kleine land een naar, overbevolkt
woongebied, met 475 inwoners per km2, heeft gemaakt en in de naaste toekomst nog
340.000 ha. landbouwgrond opvreet; ter vergelijking de provincie Zuid Holland
heeft een oppervlakte van 287.000 ha.
Dit alles gebeurt hoofdzakelijk om de bevolkingsgroei ten gevolge van massale aanwas van allochtonen, reeds 3 miljoen in getal, op te vangen. Vooral onder Paars is Nederland in ijltempo vol gebouwd: met krankzinnig dure eentonige, benepen rijtjeswoningen voor de gewone man en ruimere, wanstaltige dooshuizen in de polders. Het polderland van Marsman is niet meer:
Ik
loop door het polderland
onder
den hellen regen;
oneindig is het land,
oneindig zijn de wegen,
die naar de kimmen gaan;
ik loop den morgen tegen
in het mistig licht der maan.
Hendrik
Marsman
Van marktwerking door enige concurrentie was vanwege de kunstmatig afgedwongen schaarste door grote immigratieoverschotten, handjeklap en het latere temporiseren van nieuwbouw geen sprake. De bouw-en-woonmaffia geholpen door vorstelijk meeprofiterende overheden onder de regimes van Lubbers en Kok hebben het land tot een uitgestrekte bouwplaats gemaakt en de prijs voor wonen tot torenhoogte opgeblazen tot thans 206.000 € voor een simpele eengezinswoning, het opgeleukte kippenhok van familie Doorsnee van bijna een half miljoen gulden !
Eeuwenlange natievorming te grabbel gegooid
Nederland
is, zoals Fortuyn stelde in zijn “De verweesde samenleving”,
grootschalig de vernieling in gedraaid: niet enkel fysiek, ruimtelijk,
financiëel, maar evenzeer ideëel, cultureel, institutioneel.(2).
Op deze laatste aspecten wijst Schoo in zijn boekje “De verwarde natie, dwarse notities over immigratie” onder meer met de woorden “De propaganda voor de multiculturele samenleving is eigenlijk een dringende oproep om te vergeten, een oproep tot collectieve amnesie.”(3). Over die kanten wil ik het in dit artikel met name hebben. Toch meende ik er goed aan te doen om te beginnen met de meest tastbare beperkingen, en met de gewelddadige aanslag op het nederlandse landschap en hoe deze noden ons volk treffen.
De
betrekkelijkheid van kleine landen
In
Europees verband is dit land een nietige kuststreek vele malen kleiner dan
enkele andere Europese staten die zich erin mogen verheugen een min of meer
afgebakende geografische ruimte binnen Europa tot hun beschikking te hebben en
een taal te bezitten die ook buiten hun staatsgrenzen bekendheid en waardering
geniet: ik doel op Frankrijk, Duitsland, Spanje, en ook Italië en Polen. Deze
staten bergen wel zeven of meer landstreken die net zo verscheiden en bijzonder
zijn als de kleine landen, behalve dat ze vaak geen eigen gecultiveerde taal
bezitten en geen zelfstandige staat zijn Men
kijke naar landstreken als Andalusië, Normandië, Venetië e.o., Beieren of
Galicië.
Schoo stelt Nederland op één lijn met een klein land als Denemarken. Dat is, ondanks een viervoud aan nederlandssprekenden (mede dankzij het aantal van onze Belgische taalgenoten), een rechtmatige vaststelling als we de geringe mogelijkheden, fysiek, cultureel, technisch, staatkundig en zo voorts, van deze beide landen bezien. De hoge bevolkingsdichtheid waar Nederland op kan bogen, is trouwens eerder een geweldig nadeel dan een groot voordeel in een daartoe bovendien ongeschikt land dat – goeddeels liggend onder de zeespiegel - bij rampen het ergste te vrezen heeft.
Hoogmoed
van de elite op kosten van het volk
De
aanmatigende houding die de Nederlandse elite zich aanmeet, Nederland
vertegenwoordigende in de internationale fora, baseerde ze vroeger, vòòr de
tweede wereldoorlog, op koloniale en thans nog op financiële gronden maar die
laatste zijn vlug verlopen zeker als binnen tien jaar het aardgas op is. De
hoogmoed van deze zichzelf kosmopolitisch vindende elite is een euvel dat zich
niet enkel internationaal maar vooral ook binnenslands voordoet. Internationaal
kan ze nog teruggefloten worden zoals – soms zeer hardhandig – in
het geval van Srebrenica, maar nationaal heeft ze ons land verpest voor het
eigen volk of wat ruimer gesteld de natie zelf.
De politieke elite, voorgezeten middels de kabinetten van Den Uyl tot en met Kok, heeft gesmeten met geld, denk aan de extreme bedragen voor recente infrastructurele werken, gewoon uitverkoop gehouden van de meeste staatsbezittingen, van het aardgas, van de voorzieningen, van de rechten van ’s lands volk tot zelfs het lidmaatschap van de staat, het Nederlanderschap toe. Voor de toekenning van de Nederlandse nationaliteit werd jarenlang zelfs geen behoorlijke inburgering geëist.
De
natie ondermijnd, de verzorgingsstaat in puin
Men
vraagt zich met recht af of Nederland nog wel een natie is ? Wie behoort
eigenlijk nog tot ‘het volk’ in de ontstane ‘multiculturele samenleving’
? Wat is de natie nog, nu de verzorgingsstaat met zijn sociaal-economische
verzorgingsarrangementen zoals die bestonden bij huisvesting, sociale
zekerheid, onderwijs en gezondheidszorg, razendsnel afgebroken wordt.
De verzorgingsstaat was immers de uiteindelijke bindende factor, die van de bevolking van Nederland eigenlijk pas in de jaren vijftig en zestig een ontzuilde, eendrachtige natie maakte. (zie Schoo). Dit duurde tot de elite het in haar kop haalde het land wagenwijd open te gooien en de uitverkoop te starten, het keerpunt was het kabinet Den Uyl. (zie Fortuyn). De natie kan naar buiten toe, in Europees en internationaal verband, door de politieke elite nog steeds voorgesteld worden als een staatkundige eenheid namens welke zij optreedt. Maar de natie is inwendig zeker geen eenheid meer, zo verdeeld, ja diep verscheurd als deze zogenaamde nationale samenleving is. Grote bevolkingsgroepen, autochtone en allochtone, hebben weinig meer, respectievelijk hadden nooit veel op met deze staat en herkennen zich niet (meer) in de aangeprate doch zeer denkbeeldige, ‘multiculturele natie’.
Immigratie doorgedrukt door tegenstanders te demoniseren als racisten
Het
gezag heeft net gedaan of immigratie eerder een natuurverschijnsel is dan een
door mensenwil veroorzaakt proces.
Het deed het voorkomen alsof aan dit proces geen weerstand te bieden was, en de
instroom werd gesteund door de propaganda voor de kleurrijke, ‘tolerante’
multiculturele samenleving: verzet tegen immigratie werd in de kiem gesmoord
door het gesprek erover te taboeïseren en de verzetsmensen te demoniseren en
sociaal uit te sluiten. Wie ook maar vond dat immigratie niet goed was voor dit
overbevolkte land of dat nationaliteit slechts op grond van afstamming en anders
pas na een afgelegd tijdpad van bij voorbeeld drie generaties verleend moest
worden, werd voor extreem-rechts uitgemaakt. Voorheen waren deze beide
opvattingen geheel aanvaard en lange tijd gemeengoed.
Voorstanders van het afstammingsbeginsel voor nationaliteitstoekenning (jus sanguinis, bloedrecht), wat vroeger de geldende norm was, worden tegenwoordig uitgemaakt voor ‘racistisch’. Dat zij dit beginsel huldigen om de inheemse gemeenschap tegen ongewenste invloeden en verdringing te beschermen, wordt zonder omhaal verworpen als eveneens een blijk van racisme. Zonodig wordt er de term etnische zuivering bijgehaald waarmee de tegenstanders geen zuivering of remigratie bedoelen maar waar ze de notie van moord en doodslag aan verbinden. Het publieke gesprek is verstomd, alleen in de binnenkamer wordt stevig gemord.
De grondslag van naturalisatie wisselt met de tijd
Dienstig
is het op deze plaats eraan te herinneren hoezeer het verlenen van de
nationaliteit in de loop der geschiedenis gewijzigd is naar gelang van de
omstandigheden. Er bestaan twee sterk verschillende beginselen van toekenning
van nationaliteit, te weten het jus sanguinis, dat verwijst naar de afstamming,
en het jus soli, verwijzend naar de geboortegrond. In 1815 was het
territorialiteitsbeginsel
nog overheersend. In de negentiende eeuw wordt dit stap voor stap vervangen door
het afstammingsbeginsel. De Nationaliteitswet van 1850 sluit de in Indië
geboren inlanders uit van het Nederlanderschap op voorstel van de liberale
staatsman Thorbecke. Hij vindt Duitsers en Engelsen er eerder voor in aanmerking
komen dan Javanen. De Nederlandse natie wordt zodoende gedefinieerd als een
Europese natie.
De
hernieuwde Nationaliteitswet van 1892 voert het afstammingsbeginsel in en de wet
sluit dubbele nationaliteiten volledig uit. De aanleiding hiertoe vormde de
vestiging van veel Duitsers. Hoe dan ook werd destijds afstamming gezien als het
enige juist beginsel voor toekenning van de nationaliteit. Om staatlozen te
ontzien werd alleen voor hen besloten om voor de derde generatie immigranten die
anders staatloos zouden zijn, het territorialiteitsbeginsel te handhaven.
Opvattingen over nationaliteitsgronden zijn niet moreel goed of fout
Na
de Tweede Wereldoorlog verliest het afstammingsbeginsel weer terrein, wat leidt
tot toepassing van het jus soli voor de derde generatie migranten in 1953, en
leidt tot het optierecht voor de tweede generatie migranten in 1985. Ook wordt
in 1985 aan niet-genaturaliseerde buitenlanders zelfs het kiesrecht
verleend bij gemeenteraadsverkiezingen, dit om zogenaamde gelijkberechtiging
van allochtonen en autochtonen te bewerkstelligen. Nadien zijn de
mogelijkheden voor migranten tot verkrijging van het Nederlanderschap nog verder
uitgebreid. (overzicht ontleend aan Fennema (4))
In
de loop der geschiedenis is er dus een heen en weer bewegen tussen de twee polen
van het nationaliteitsbeginsel: enerzijds opneming in de natie na een
generaties lang verlopend proces van inburgering, anderzijds opneming in de
natie op grond van plaats van geboorte wat heel erg toevallig kan zijn, of na
blijvende vestiging. Voorstanders van het afstammingsbeginsel hebben
hierbij wel andere opvattingen over de natie, die overigens niet minder
respectabel zijn, dan de opvattingen van de pleiters voor het
territorialiteitsbeginsel.(5).
Men mag en kan hen ideëel gezien geen antidemocraten noemen
De
uitholling van het natiebesef
Tegenwoordig
heerst in de rechtspraak het jus soli, het territorialiteitsbeginsel dat thans
zover opgerekt is dat zodra iemand, ook al is hij of zij niet in het land
geboren en getogen, gedurende een bepaalde tijd onafgebroken ingezetene is geweest,
deze vanzelf de nationaliteit verkrijgt. Deze verruiming gebeurde onder druk van
lobby’s die belang hebben bij immigratie en naturalisatie.
Nationaliteitstoekenning op grond van een meerjarig verblijf wordt vaak verleend
ongeacht of de oude nationaliteit van het land van herkomst behouden blijft.
Voor Nederland beloopt het aantal staatsburgers met een dubbele nationaliteit
850.000.
Wie de Nederlandse nationaliteit aldus verkregen heeft, behoort hiermee tot de ‘Nederlandse natie’. Als vanzelf verdwijnt hierdoor de vroeger als natuurlijk ervaren vaste verbintenis tussen volk en natie. Het inheemse volk mag, nee moet zelfs de oude natie vergeten, dit is in wezen een oproep van het gezag aan het volk tot “collectieve amnesie” (zie Schoo).
Terugtreden van de overheid vanwege de publieke overbelasting
In
het vervolg van de massieve immigraties gaat de staat zich vanaf de jaren
zeventig tot op heden gestadig terugtrekken, laat af van de burgerij voor wat
betreft de vrije beschikbaarheid en de veelomvattendheid van de geboden
publieke voorzieningen vanwege de buitensporige kostenstijging en
overbelasting,
die volgden op de onbeheersbare, niet-begrensde vraag ernaar door de
bevolkingsexplosie,
de cultuurveranderingen en het ruimtebeslag.
De
staat laat zodoende zijn bevolking meer en meer in de steek, de allochtone op
materieel gebied, de autochtone daarnaast ook cultureel en ideëel.
Degenen die het gros van de gelden voor de aanwezige publieke voorzieningen
opbrengen middels belastingen, premies en dergelijke, mogen bij het gebruik
ervan tevens nog eens veel zelf betalen.
Afkeer van de eigen overheid, de voldongen scheidslijnen
Dat
steekt, dat roept weerzin op: tegen staat en tegen wangebruikers. Er is een
gapende kloof ontstaan tussen burgers onderling, tussen profijtelijken en
betalers, tussen inheemsen en geïmmigreerden, en tussen burgers en gezag,
tussen kiezers en politieke elite. Kloven die nauwelijks meer te dichten zijn.
Langzamerhand vragen veel burgers zich evenwel af, of zij die scheuren in
het maatschappelijk weefsel nog wel gedicht willen hebben, of zij tegen de
ontstane afscheidingen, de segregatie zijn en deze misschien wel liever
niet geheeld zien, en of ze nog wel tegen de voortschrijdende afbraak der
solidariteit
op vele publieke terreinen willen zijn.
De bestuurlijke bovenlaag is vooral met zichzelf bezig, te kortzichtig om krachtdadig het roer om te gooien ter wille van de inheemse lotsgemeenschap. Ze blijft gericht op het verrichten van tijdelijke noodreparaties, het behartigen van persoonlijke en partijdige belangen, het zoeken van mooie buitenverblijven, het verwerven van hoge posten in het internationale circuit en in Europa, allemaal ambities die niet des volks zijn.
Van lotsgemeenschap naar nutsgemeenschap
De
nationale staat is voor veel gewone burgers verworden tot een soort
nutsgemeenschap, in een economisch en politiek erg afhankelijke positie, een
staat waar zijzelf niet veel binding meer mee hebben. Van een lotsverbonden,
saamhorige natie is voor grote groepen burgers weinig overgebleven. Ze zijn
vervreemd geraakt in het eigen land en van het politieke bedrijf. Het meeste nut
gaat naar anderen, te vaak vreemden met wie ze niets gemeen hebben.
Zelfs linkse auteurs zien, wanneer ze eerlijk zijn, dat de natie nauwelijks nog een lotsgemeenschap is, de verschillen schrijnen.(5). De titel van hun boekje handelend over de nationale staat heet niet om niets “Het nut van Nederland”, alhoewel, ze denken hierbij niet eens zozeer aan het nut voor de burger, maar aan het nut voor het gezag dat de staat beheert als een nog immer zeer bruikbaar apparaat voor uitoefening van macht over het volk voor de doeleinden der nationale elite.
Elite wendt zich weer tot de nationale staat
uit politiek eigenbelang
Het
is typerend dat juist linkse voorlieden thans zoveel ophebben met een herleving
van de vroeger door hen bedenkelijk of onbelangrijk gevonden nationale
staat.(6). Alleen het behoud van die staat, die voorheen in hun ogen al bijna
een anachronisme was geworden, geeft ze nog politieke macht. Binnenslands en in
Europees verband hebben ze de staat daartoe steeds harder nodig. Zonder te
representeren natie zijn ze internationaal nergens; hetzelfde geldt trouwens
voor rechtse politieke bestuurders. Zonder verwijzing naar hun nationale
staat zouden ze niet meer in te brengen hebben binnen Europa dan de regering van
Catalonië of Baden-Württemberg om maar twee landstreken te noemen met
bovendien nog een bloeiende economie, grote bevolking en eigen streektaal.
Deze landstreken zullen best afgunstig zijn op de bijzondere status die klassieke kleine nationale staten en hun volkeren toch maar hebben die naar omvang, economisch vermogen en getal even klein zijn.
Maar
afgezien van het zelfzuchtige eigen gewin der linkse en rechtse elites bij het
behoud van de nationale staat, waaraan de gewone burgers weinig boodschap
hebben, die ze wellicht – uit wrok – liefst snel afgebroken zouden
zien, hebben de burgers zelf toch ook hun collectieve belangen bij het behoud
van hun nationale staat. De bestaande kleine Europese volkeren doen er goed aan
hun restje statelijke zelfstandigheid tot het uiterste te bewaken, willen
ze niet in de maalstroom van massieve immigratie, kapitalisme en europeanisering
bedolven worden en hun eigenheid en zelfbeschikking verliezen.
Om
een natie te blijven is het nodig om de nationale staat te behouden maar dan wel
gedefinieerd als een exclusieve etnisch-politieke eenheid, als een selecte, te
vertrouwen staat voor een bijzonder volk. Om Schoo aan te halen: “Staat en
natie hebben elkaar nodig: zonder natie betekent volkssoevereiniteit niets en
zonder staat is er weinig geördende samenleving”.
De
ontstaansgeschiedens van naties, de betekenis van staat en volk voor elkaar
Elke
nationale staat is politiek-historisch ontstaan uit een demografische kern,
door Anthony Smith ‘ethnie’ genoemd: een groep, stam of volk welke de aanzet
tot natievorming geeft door verdergaande maatschappelijke ordening.(7). Die
vorming is pas voltooid als de gestichte staat bij machte is een aantal
wezenlijk basale functies te vervullen voor zijn volk. Worden deze functies - zoals thans in Europa in hoge mate het geval is -
ondermijnt, dan dreigt verval van de nationale staat.
Indien we de door Smith
gestelde functies doornemen, dan is het verval er al volop; deze zijn: identiteit
door het verschaffen van identificatie op grond van een gemeenschappelijke
cultuur en onderlinge communicatie, solidariteit door het verschaffen van
onderlinge steun en van collectieve voorzieningen, en soevereiniteit door het
verschaffen van het kader voor politieke besluitvorming en rechtsvorming langs
democratische lijnen, in beginsel onafhankelijk van andere staten. Een
vierde functie, die van stabiliteit door het verschaffen van voldoende
economische zelfvoorziening voor een menswaardig bestaan, is eraan toe te
voegen.
Het
verval van de natie,
De kleine nationale staat
is op al die genoemde gebieden in gebreke. In Heemland somden we enige op (8): “De
verbrokkeling van de samenleving, de vergroting van maatschappelijke
verschillen,
het slinken van sociale cohaesie en van solidariteitsgevoel, het weglekken
van nationale soevereiniteit en politieke autonomie, de verslonzing van de
rechtsstaat, de kwestie van de multiculturalisatie, het afnemen van nationale
identiteit, de uitholling van de economische zelfvoorziening door de verkoop
van nutsbedrijven, de privatisering en liberalisering en de afhankelijkheid
van transnationaal bedrijfsleven”: het is crisis op alle gebieden van de
nationale staat. Kleine staten bezwijken daarbij onder de overmacht aan krachten
eerder vanwege hun veel geringere ruimte en incasseringsvermogen dan grote
zelfbewuste staten met een lange traditie van soevereiniteit.
Vandaar
dat wij stellen: willen we als kleine volkeren nog collectief overleven, onze
talen en landen behouden en enige zelfbeschikking en eigenheid bewaren, dan is
weerbaar optreden geboden. Wakker geworden door de crisisverschijnselen die de
nationale staat als zelfstandige politieke eenheid bedreigen, had allang zulk
optreden verwacht mogen worden vanuit de politieke bovenlaag. Tot op heden heeft
die verstek laten gaan.
Spijtig
genoeg valt er op de elites niet te rekenen zolang deze nauwelijks willen weten
wat er onder het morrende volk leeft en in wezen ook weigeren zich hiervoor
verantwoordelijk te voelen. Ze willen immers hun eigen agenda van
denationalisering,
europeanisering en liberalisering blijven volgen ter wille van het vrijemarktkapitalisme
of ze zijn slechts geïnteresseerd voorzover hun politieke ambities of ander gewin er wel bij varen.(9).
De
basale diensten van de staat te weten: identiteit, soevereiniteit, solidariteit
en stabiliteit, die tezamen de integriteit van de natie waarborgen, zijn voor
een groot deel door de nationale elites zelf eigener beweging uitgehold, of
gaandeweg uitverkocht en uitbesteed aan externe machten zoals aan
transnationaal bedrijfsleven in het kader van privatisering en liberalisering,
en aan Europese instellingen in verband met de europeanisering.
Omdat de bevolking hierin nooit gekend is, spreken wij hier van ‘verraad’. En mogen burgers dan kwaad zijn, en bij verkiezingen uiting geven aan hun woede tegen de politieke elite, zoals op 15 mei 2002 ? In Pim Fortuyn zagen velen een laatste kans om de bestuurlijke bovenlaag tot andere gedachten te bewegen en eindelijk op de bres te doen springen voor de nationale belangen van het eigen volk in plaats van politieke spelletjes op te voeren en vooral persoonlijke invloed en bezit na te jagen.
Van natiestaat naar Europese beheerstaat, de natie de vergetelheid in
De
ombouw van de kleine nationale staten tot een soort Europese beheerstaten zonder
veel identiteit en zonder belangrijke bevoegdheden is ver voortgeschreden.
Wanneer dan ook nog de betreffende politieke bovenlaag in een land als Nederland
de identiteit van het oude volk, zijn etniciteit van geen waarde vindt en het
uitgeleverd heeft aan verdringing en overwoekering, wat heeft dat volk dan
nog voor identificatiemogelijkheden met zo’n staat, wat heeft dat volk aan
zo’n trouweloze, onveilige pseudonationale staat met zijn opgeblazen,
weerzinwekkend zelfzuchtige bovenlaag ?
Typerend
zijn de resultaten van een kortgeleden gehouden klein onderzoek. Daaruit bleek
dat 52 % van de ondervraagden ontevreden is met Nederland vooral vanwege de
politieke situatie, de onveiligheid en het allochtonenbeleid.(11). Men vindt dat
er hier teveel buitenlanders wonen en voelt zichzelf vreemdeling in eigen land
geworden. Het jaarlijkse vertrekoverschot van autochtone Nederlanders
neemt met rasse schreden toe. De vlucht is alom.
Aangehaalde
literatuur bij het artikel “De uitholling van de nationale integriteit”:
1.
Bob Smalhout ”Nederland is barstensvol” in de
Telegraaf van 31 mei 2003
2.
Pim Fortuyn “De verweesde samenleving” (2001)
3.
H.J. Schoo “De verwarde natie, dwarse notities over
immigratie.” (2000)
4.
M. Fennema en Jean Tillie “Over de aard van het
nationalisme” in “Het nut van Nederland” (1996)
5.
Koen Koch en Paul Scheffer (red) “Het nut van
Nederland, opstellen over soevereiniteit en identiteit”
(1996)
6.
Arie van der Zwan “Verlicht nationalisme” in
Socialisme en Democratie, jrg 53 (1997), nr 1.
7.
Anthony Smith “The
Ethnic Origin of Nations” (1985)
8.
M. Giesen “Pleidooien voor de natiestaat” in Heemland 9, maart 1998, blz 5
9.
Arie van der Zwan “De uitdaging van het populisme” (2003)
10.
Marcel ten Hooven “Waarheen vlucht de ongeduldige burger” in Trouw,
19 october 2002
11.
“Helft Nederlanders niet trots op land” in de Telegraaf, 13
januari 2003
terug naar
Heemland 27, Ten geleide
naar Heemland 27, Volledige bezetting