HEEMLAND 28 (kerst 2003)

 

De uitdaging van het populisme

Kan het socialisme de verarming van de lagere middenklasse uitbaten ?
  

Onder de bovenste titel verscheen het boek van Arie van der Zwan, maar het gaat hem om de vraag eronder. Hij laat zich in zijn boek kennen als een onverbeterlijke socialist met zijn materialistische kijk op maatschappij en cultuur. In de socialistische klassenstrijd tegen het kapitalisme meent hij in de politieke wedloop met het liberalisme de nationale staat nodig te hebben, hoewel hij hieraan meteen allerlei verbindende voorwaarden stelt. De afkeer van de nationale gedachte zit er bij de linkse tot links-liberale bovenlaag ingesleten. “Pas na de Tweede Wereldoorlog hebben de socialisten de nationale staat schoorvoetend aanvaard” onder de regie van door echte ‘rooien’ onderwie Van der Zwan, later verfoeide en zelden aangehaalde ‘vadertje’ Willem Drees. Deze liet - evenals elders in de meeste landen van West Europa - het ontwerp van de verzorgingsstaat tot wasdom brengen onder het geopolitiek gunstige gesternte dat ons vrijwaarde van communisme en amerikaans kapitalisme.

Gelukkig, zo verzucht hij, is in de grondslag van de moderne staat nationaliteit losgemaakt van etnisch-religieuze noties zodat “immigranten van heel uiteenlopende oorsprong er deel van kunnen uitmaken”: “als Nederlandse staat constitueren we geen volk van Nederlandse stam maar een gemengde bevolking.” Van die gemengde, etnisch en religieus zeer verscheiden bevolking wordt wel middels een impliciet ‘sociaal contract’ gevraagd dat ze zich tot en met verbonden voelt aan die nationale staat. Van der Zwan lijkt in ernst te menen dat de voorwaarde dat de binding aan de nationale staat de band met de groep overstijgt, aan iedere staatsburger is op te leggen, ook in de ontstane multiculturele samenleving van vandaag. Hij stelt dat de burger naar zijn vermogen moet bijdragen aan de politieke eenheid, doordat hij de wetten eerbiedigt en loyaal is aan het politieke systeem. Nergens vraagt Van der Zwan zich af wat die burger aan die loyaliteit heeft, terwijl hij nauwelijks invloed heeft op het politieke stelsel dat reeds lang een besloten particratie, een stelsel van systeempartijen is ? Hij weet dit natuurlijk best, maar vindt het prima zo.

Hij denkt zelfs dat men als burger aan deze etnisch neutraal gemaakte ‘nationale staat’ ook voor zich­zelf identiteit kan ontlenen. Lyrisch heeft hij het in zijn slotpassage, in ‘de natie als gemeenschappelijk project’, over het ‘verlichte nationalisme’. Hij heeft het dan over ‘lotsverbondenheid’ van burgers onderling en met hun staat, niet alleen in politieke zin, democratie en rechts­orde delend, maar ook psychosociaal middels identiteitsverschaffing en ‘belonging’; zeg maar het Oranje-gevoel.

Wel voorziet hij gevaren voor deze prachtige combinatie van politieke nuttigheid en nationaal collectieve beleving indien de nationale economie achterop raakt en de solidariteit het begeeft. Desondanks scherpt hij wederom zijn belijdenis aan de etnisch-cultureel diverse nationale samen­leving aan. Alle opgebrachte extra belasting van economie en solidariteit ten spijt, wil hij de te versterken nationale staat als politieke reddingboei slechts inzetten op voorwaarde dat “de natie als ‘gemeenschappelijke project’ voor nieuwkomers blijft openstaan”. Dit, terwijl hij eerder in zijn boek moet toegeven dat de immigratie Nederland in het nauw gebracht heeft, “een land met ruimtegebrek en een overbezette infrastructuur”, dat hard op weg is te verworden tot een lelijke parkstad of stadstaat, die door velen gretig, modieus de ‘BV Nederland’ wordt genoemd.

Het maatschappelijke verhaal dat Van der Zwan in zijn boek geeft, is voor een belangrijk deel geconcentreerd op de problemen, emancipatie en integratie der immigranten. De schade in allerlei opzichten aangericht bij het autochtone volk, ook buiten de verarmde, verloederende binnenstads­buurten en buitenwijken waar het socialisme zijn aanhang zoekt - Wouter Bos brengt er tegenwoordig bezoekjes -, is voor hem, de leerstellige linkse materialist een bijzaak. Hij toont nauwelijks gevoel en begrip voor de door hem als zwak en onzelfbewust afgeschilderde (lagere) middenklasse. Toch wenst  hij die wel te gebruiken voor zijn socialistische klassenstrijd, nu ze zich in haar vooruitzichten niet meer kan richten op de bovenlaag, omdat het pad erheen versperd is doordat er tot de bovenlaag een te grote afstand in vermogen, sociaal netwerk, vaardigheden en kansen is ontstaan, en ze van de weeromstuit als het ware materieel en cultureel aan het ‘proletariseren’ is geslagen.

Deze mokkende klasse, verzeild geraakt tussen onderlaag en gegoede burgerij, lijkt rijp om door een politieke beweging opgepakt en begeesterd te worden. De angst bij bezorgde linkse publicisten dat die middenklasse neigt naar ‘rechts populistische praat’ werd bevestigd bij de verkiezingen van vorig jaar op 15 mei. Ze was zeer ontvankelijk voor Fortuyn’s oproep tot staken tegen ‘paars’ en tegen de door paars gepropageerde multiculturele samenleving, voor zijn duiden op groepsvorming van “‘wij’ tegen ‘zij’ ”, zijn trots op Nederland, op ‘onze jongens en meiden’ die je niet naar levensgevaarlijke oorlogsgebieden toestuurt waar geen enkel Nederlands belang in het geding is, zijn boodschap aan het volk van hoop op een andere maatschappij en verbetering van hun lot. Ondertussen is de storm voorbijgeraasd, althans voorzover publiekelijk zichtbaar, en denken socialisten wellicht hun slag te kunnen slaan bij herkansingen, met name omdat de lagere middenklasse door recessie, lastendruk en wijzigingen in de economie verder omlaag gedrukt wordt, soms naar de onderklasse.

Van der Zwan, als één der vaandelzwaaiers van het socialisme, heeft zijn hierboven vermelde ‘verlichte nationalisme´ hard nodig als wapen tegen én het ongebreidelde rauwe kapitalisme én het - door hemzelf als minderwaardig beschouwde, want als ‘blinde gedachte´ weg­geschoven - etnische nationalisme dat volgens hem, materialist pur-sang, zijn voedingsbodem zou vinden in de verzieking van het maatschappelijke klimaat en als populisme wortel kan schieten in de ontstane leegte.

De diepere menselijke gevoelens waaraan het nationalisme ook beantwoordt, wil hij echter - ondanks zijn weerzin ertegen - wel gebruiken, of moeten we zeggen misbruiken voor de socialistische agenda in de strijd tegen de uitwassen van het kapitalisme. In het socialistische kamp is die roep om herleving van nationale gemeenschappen als laatste beschermingswal tegen de slechting van het maatschappelijk weefsel door het transnationale kapitalisme en de - het vrijemarktkapitalisme dienende - supranationale institutionalisering zoals de Europese Unie, bij haar intellectuele voorhoede niet meer ongewoon. Paul Scheffer was hem in die verkenning ver vooruit; die heeft ook een veel betere antenne voor wat er onder de oppervlakte allemaal broeit. Naast hem dienen ook M. Fennema en H.J. Schoo genoemd. Opvallend is dat al deze auteurs niet zozeer een afstandelijk, verlicht staatsnationalisme maar een bezielend volksnationalisme zien als de drijvende kracht achter populisme. De vrees bij politieke elites is wijd verbreid dat grote delen van de zeer ontevreden geraakte middenklasse zich blijvend afkeren van de particratie, de besloten partijen­democratie ten dienste van de gevestigde orde, en zich wenden tot populisten, zoals wijlen Pim Fortuyn.

Niet alleen onder sociaal-democraten, maar ook onder christen-democraten bestaat dit beeld van het populisme dat hen schrik aanjaagt. Hierdoor zou de door beide politieke richtingen nagestreefde solidariteit met ‘de zwakkeren in de samenleving’ voor wie ze ‘een schild’ willen zijn, gevaar lopen. Die selectieve solidariteit moet immers opgebracht worden door diezelfde grote middenmoot der bevolking waar vrijwel alle belastinggelden vandaan gehaald moeten worden, die zich maar heeft te schikken en nu soms al jaren achtereen zelf neergedrukt wordt zonder ooit enige lofwaardige beloning ervoor in het vooruitzicht te hebben, in de woorden van Van der Zwan: “veroordeeld tot een leven van onophoudelijk streven”. Boven­dien zijn de gekoesterde zwakkeren merendeels van allochtone afkomst zodat bij groepen autochtonen die niet tot de fortuinlijken van het multiculturele proces behoren, gemakkelijk, naast afkeer van het overheidsgezag, ook etnische afweer springlevend kan worden. 

De karig bedeelde middenklasse die maatschappelijk niet hogerop gekomen is gedurende het - in Nederland vanaf het kabinet Lubbers I begonnen – neoliberale tijdperk, hierbij het nakijken had, langs de zijkant gesteld door het profitariaat van die ‘vette’, paarse jaren, en wel bedreigd is met achter­uitgang en leeft zonder de bestaanszekerheid van geslaagden en bovenlaag, die gebrekkige midden­klasse zou het wel eens niet meer kunnen zien zitten onder de heersende politiek-sociale kaste en op enigerlei wijze langdurig in opstand kunnen komen. In Heemland is dit sociaal-historische proces veelvuldig aan de orde gesteld; nu lezen we, zij het minder samenhangend en inzichtelijk als in Heemland, na Fortuyn’s zege ook de visies op dit proces van commentatoren in de media die door Van der Zwan aangehaald worden.

Eigenlijk is hij bang voor dit middenvolk dat zo hard naar ‘rechts’ populisme kan zwenken, terwijl hij dit omvangrijke bevolkingsgedeelte voorheen in belangrijke mate dacht te mogen rekenen tot het niet-socialistische, maar wel redelijk vaste kiezersvolk van de sociaal-democratie. Nu het vervalt tot een - voor links ‘gelukkig’ - verarmende klasse en deze toestand deswege een gouden kans biedt voor het socialisme, wil hij, met zijn beroep op het nationale, deze klasse steviger aanhaken aan de - volgens de linkse elite van nature voor het socialisme ontvankelijke - onderlaag voor de strijd tegen de bevoorrechte bovenlaag en het ongebreidelde liberale kapitalisme. Hoe en waarmee hij in de naaste toekomst de benarde middenklasse wil verleiden en met de verworven steun het kapitalisme wil intomen, blijft in nevelen gehuld, behalve een paar aan Michael Lind ontleende voorstellen zoals sociaal protectionisme door heffen van sociale invoerrechten en beperken van immigratie ter bescherming van de bestaande onderklasse. 

Voor die strijd denkt Van der Zwan - naast een herleving van zijn ‘verlichte’ nationale staat - niet alleen de steun van de arme onderlaag en de lagere middenklassen nodig te hebben, maar bovenal het zogeheten ‘maatschappelijk middenveld’(*), niet te verwarren met de middenklasse. Dit middenveld was tot voor een tiental jaren het domein der christen-democraten, maar is nu dankzij het lange (mee)regeren van sociaal-democraten, ook ruimschoots bezet door socialisten en links-liberalen. Ondanks het corporatistische karakter ervan en de geringe politieke greep erop, meent hij het middenveld hard nodig te hebben voor het bereiken van sociale consensus, voor het beheer en de besteding van de publieke middelen en als beschermend stootkussen tegen het kapitalisme. Ook wil hij in dit kader de liberalisering terugdraaien en deprivatiseren. Zonder dit middenveld dat op Europees niveau weinig bestaansrecht heeft, is volgens hem de nationale staat kansloos, omgekeerd is dit ook zo. Zonder een nationale institutionele vernieuwing wordt zijns inziens de maatschappij “een speelbal van puur kapitalistische krachten”.  

 

Mart Giesen

juli 2003

         

(*)Naschrift bij de uitdaging van het populisme:

Het middenveld en de nieuwe elite van managers
 

Aan de beschrijving van het middenveld wijdt Van der Zwan in zijn boek “De uitdaging van het populisme” een paar nogal verschillende passages. Op het eind van zijn boek, dat door hem bedoeld schijnt te zijn om een strategisch antwoord voor links te formuleren tegen de politiek van rechts, denkt hij juist dit middenveld absoluut nodig te hebben voor de herleving van de nationale staat als macht die ‘economische democratie’ kan brengen om de uitwassen van het ongeremde kapitalisme te beteugelen. Vanwege die bedoeling stoort de zwakke samenhang in het boek.

Zo stelt hij wel dat door liberalisering en deregulering het oude sociaal-economische institutionele middenveld ontmanteld is ten bate van privaat ondernemerschap en een nieuwe kaste van over de beheersmacht in instellingen en ondernemingen beschikkende managers, maar hij vergeet gemakshalve dat juist vanuit de te privatiseren en liberaliseren instellingen de managers van de vroegere (semi)overheidsinstellingen en nutsbedrijven voortgekomen zijn, en dat de overheid een overheersende rol gespeeld heeft in de aanvankelijke personele bezetting en hiermee in de cultuur van die verzelfstandigde organisaties. De overheid kiest ook zelf de overlegstructuren uit die zij met hen, het veld van belangenorganisaties en lobbies, ‘het nieuwe middenveld’ aangaat.

Het nieuwe middenveld bestaat dus niet enkel uit de door Van der Zwan uitvoerig beschreven ‘nieuwe elite’ of ‘managers­kaste’ van statusbewuste managers bij bedrijven en transnationale ondernemingen die daar tegenwoordig de zaken beheren. Evenzeer is bij de overheveling van bedrijven en instellingen vanuit de publieke sector het hele apparaat met z’n overheidsmanagers meegegaan naar de private sector. En het oude middenveld dat in de ongemoeid gelaten instellingen aanbleef, sloot zich vanzelf aan bij de nieuwe orde. Door de partijdige benoemingen onder jarenlange supervisie van linkse of halflinkse overheden ritselt het thans in het nieuwe middenveld van personen met een links-liberale politieke gezindheid. De zelfvoldane cultuur die de managers in het bedrijfsleven aankleeft, hebben zij zich net zo erg of erger aangemeten. De elite die de dienst uitmaakt in de ‘managementmaatschappij’ van vandaag spruit voor een aanzienlijk deel voort uit het liberale, linkse en confessioneel-kerkse middenveld van gisteren.

Vanuit de ontstaansgeschiedenis van het nieuwe middenveld, goeddeels voortgekomen uit het neoliberale, paarse profitariaat en het oude verzuilde middenveld, is het geen wonder dat Pim Fortuyn er juist fel tegen ageert in zijn “Verweesde samenleving”. Hij wilde er de bezem doorhalen. Geen extra geld naar ‘de zorg’ en andere beleidsterreinen, maar allereerst een hele grote schoonmaak bij het middenveld, die laag van managers. Zijn opstelling was een faliekant andere dan die van Van der Zwan die het middenveld institutioneel wil restaureren zonder aan te geven hoe hij de mentaliteit en gedachtenwereld van de - door hem zelfs ‘meritocraten’ genoemde - nieuwe bovenlaag wil aanpakken.

De ruwe maatschappelijke wijzigingen hebben ook tot een sociaal-psychologische ommekeer geleid. De traditionele moraal van de middenklasse: “wie zijn best doet, komt altijd vooruit” is vervangen door het succesbeeld van de nieuwe elite: “wie mislukt, heeft het aan zichzelf te wijten”. Armoede en pech zijn eigen schuld. Ondertussen geeft opleiding geen garantie meer op het krijgen van een baan op het niveau van het gevolgde onderwijs. Maar de nieuwe welgestelden kunnen vanwege hun sociale netwerk hun successtatus doorgeven aan hun kinderen.

Vreemd is in dit verband dat Van der Zwan elders in zijn boek aangeeft te denken dat deze nieuwe elite van ‘meritocraten’ die - zoals hij zegt - “zichzelf meerderwaardig vinden op grond van hun ‘prestaties”, zich zonder de nationale staat met zijn beschutte politiek-bestuurlijke werkgelegenheid minder goed zal kunnen handhaven in een concurrerende ruigere europese omgeving, waar voorlopig weinig behoefte is aan het ontstaan van een soort ‘europees maatschappelijk middenveld’. Vanwege hun sociaalvaardige opvoeding, hedonistische mentaliteit en neoliberale denken zullen de meeste loten van deze elite het er hoogstwaarschijnlijk toch uitstekend doen.

Dat Van der Zwan ondanks dit alles ‑ met zijn verwoorde weerzin tegen de nieuwe elite waartoe hij desalniettemin zelf behoort, en zijn bedenkingen over de democratische leemte in het corporatisme ‑ denkt dit middenveld te kunnen gebruiken voor de herleving van de nationale staat en voor de inbedding van de kapitalistische krachten in een staatsbestel dat beoogt voor de lagere klassen sociale stabiliteit te brengen door “én bescherming tegen uitwassen én her­verdeling van inkomen, dat is een raadsel.

Mart Giesen

 

 

 

 

Terug naar Archief Heemland

terug naar Heemland 28, Ten geleide

 

Naar hoofdbladzijde  Heemland

naar Heemland 28, Criminaliteit en etnisch conflict in de multiculturele samenleving